Ja, de jacht heeft in de loop van de geschiedenis geleid tot het uitsterven van met name grote diersoorten. Maar jagen is ook vooruitzien in ruimte en tijd, schrijft hoogleraar filosofie René ten Bos: via de jacht heeft de mensheid abstract leren denken.
Het is misschien lastig voorstelbaar, maar het idee dat de jacht in ethisch opzicht problematisch is, is nog vrij jong. Zeker stadsmensen hebben altijd een bepaalde afkeer van de jacht of van bepaalde typen jacht gehad. Maar aan de morele legitimiteit ervan werd nooit serieus getwijfeld. Zo dacht de grote Duitse filosoof Immanuel Kant (1724-1804) dat van alle beschaafde dingen de jacht toch wel het laagste was – maar het menselijke ervan bestreed hij niet. Al zou hij nooit met geweer en in jagerspak over de landerijen rondom zijn verblijfplaats Königsbergen trekken: plezier beleven aan het jagen was voor Kant uit den boze. Jagen doe je uit noodzaak.
Discussies zijn er altijd geweest over het ‘waarom’ van de jacht. Je moest er goede redenen voor hebben, zo vond men, maar die waren niet moeilijk te vinden. Voedselvoorziening, vanzelfsprekend, maar er waren nog meer manieren om de jacht te rechtvaardigen. Voor de oude Grieken was de jacht iets wat het fysieke vermogen van de mens ten goede kwam. Plato (428-348 v.Chr.) vond om die reden dat het dier altijd kans op ontsnapping moest hebben. Anders, zo redeneerde hij, zou de jacht maar een laf spelletje zijn waarvoor geen enkele vaardigheid nodig is.
Jagen moest bij Plato het beste in de mens (lees: de man) los maken: beweeglijkheid, concentratievermogen en dapperheid. De visserij in zijn tijd vond hij maar niets. Netten uitwerpen in de hoop dat er wat in zou zwemmen, was een luie en verwerpelijke jachttechniek. Maar wie met speer of pijl en boog een hert omlegde, verdiende respect om zijn vaardigheden.
Bron: Trouw 26 september 2020
Lees verder:
https://www.trouw.nl/leven/de-jacht-omstreden-maar-ook-uiterst-menselijk~bf0d47d4/?utm_campaign=shared_earned&utm_medium=social&utm_source=email